Maar liefst drie Amsterdammers met de familienaam Vernerius bekleedden functies bij de roemruchte Vereenigde Oostindische Compagnie, de machtige Nederlandse handelsonderneming VOC, die in de zeventiende en achttiende eeuw mondiaal het grootste handelsbedrijf was en lang het monopolie op de specerijenhandel tussen Europa en Azië bezat. Die drie Vernerii waren Jacob Vernerius, Jacobus Vernerius I, en Jacobus
Vernerius II. (De Romeinse cijfers zijn toegevoegd om ze van elkaar te onderscheiden.)
Jacob Vernerius uit Amsterdam trad op 26 oktober 1717 in dienst als Adelborst, een cadet bij de marine, die tot zeeofficier wordt opgeleid. Hij voer op 26 oktober 1717 uit van Texel naar Batavia met het schip Boekenrode, een bijna nieuw schip, gebouwd in 1714. Het schip deed van 27 april 1718 tot 18 mei 1718 Kaap de Goede Hoop aan en keerde op 30 juli 1718 terug in Amsterdam. De kapitein was vermoedelijk Jan Vorster. Jacob ‘ging uit dienst’ doordat hij op 9 maart 1719 stierf in Azië en over hem staat vermeld, dat er bij zijn dood wel een schuldbrief, maar geen maandbrief was.
(Bron: Nationaal Archief, Den Haag, Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), nummer toegang 1.04.02, inventarisnummer: 5703, folionummer: 179)
Op een schip van de VOC bestond de bemanning vaak voor een vijfde tot een derde deel uit soldaten. Zij hadden in principe geen taken aan boord, maar gingen naar Azië om daar de Nederlandse vestigingen te bewaken en te verdedigen. Voor hen gold de reis dus als overtocht en zij werden aan boord slechts beperkt ingezet. Als er op zee gevaar dreigde bijvoorbeeld. Wel moest de commandeur van de soldaten er zorg voor dragen dat te allen tijde één soldaat voor de kajuit en één voor de constapels-kamer op wacht stond. De commandeur had kajuits-tractement (een kamertje in de hut).
Jacobus Vernerius I uit Amsterdam trad op 1 januari 1738 in dienst als Derde meester, een functie in de medische zorg aan boord. De tweede en derde Meester staan onder de opperchirurgijn/barbier, dat is de scheepsarts. Deze had echter geen academische opleiding, maar wel praktijkervaring. De opperchirurgijn had de sleutel van de medicament-kist.
Jacobus I ging op die dag vanaf Texel van wal op het schip Scheijbeek, dat in 1735 was gebouwd voor de Kamer van Amsterdam op de VOC-werf in Amsterdam. De Scheijbeek was in gebruik bij de VOC vanaf 1735 en deed twintig jaar dienst, waarna het op 9 augustus 1755 werd opgelegd in Indië. De lengte van het schip was 145 voet, het laadvermogen 425 last (850 ton) en het bood plaats aan een bemanning van 250-260 koppen. Pieter Visser was waarschijnlijk de kapitein.
Al na drie maanden ‘ging Jacobus Vernerius uit dienst’, omdat hij nog tijdens de reis op 1 april 1838 aan boord overleed. Bij zijn dood was er wel een schuldbrief, maar geen maandbrief. De Scheibeek keerde op 16 september 1738 terug in Amsterdam.
(Bron: Nationaal Archief, Den Haag, Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), nummer toegang 1.04.02, inventarisnummer 6069, folionummer: 32)
Jacobus Vernerius II uit Amsterdam trad op 7 oktober 1749 bij de VOC in dienst als Konstabelsmaat, het hulpje van de konstabel, in oude spelling ook wel konstapel of constapel, de onderofficier die was belast met de zorg voor het geschut en de munitie. Als de kanonnen niet gebruikt werden moest hij zorgen, dat ze stevig vastgebonden waren en tijdens een storm niet konden gaan rollen. Hij moest om de week vier à vijf keer het kruit keren en de vaten heen en weer rollen om te voorkomen dat het kruit ging klonteren. Ook was hij verantwoordelijk voor de handwapens aan boord, zoals kardoesen, lepels, wissers, handgranaten, vuir, stinkpotten, musketten, roers, pistolen en degens. De konstabel had een of meer konstabelsmaten en vijf of zes busschieters onder zich.
Jacob voer met het schip Tolsduin uit van Texel naar Batavia. Op de terugreis deed het schip Kaap de Goede Hoop aan van 4 januari 1750 tot 21 januari 1750 en op 22 april 1750 was Jacob terug in Amsterdam. Op 20 maart 1755 ‘trad hij uit dienst’ omdat hij in Azië overleed. Geregistreerd is, dat er bij zijn dood wel een schuldbrief, maar geen maandbrief was.
De Tolsduin werd gebouwd in 1741 voor de Kamer van Amsterdam op de VOC-werf en was in gebruik bij de VOC vanaf 1741 tot 15/06/1752, toen het schip werd opgelegd te Kaap de Goede Hoop. De lengte was 145 voet, het laadvermogen 425 last (850 ton) en het schip bood plaats aan een bemanning van 260 tot 302 koppen. Mede hieruit blijkt, dat Jacobus Vernerius er zes jaar lang een aanzienlijke baan had.
(Bron: Nationaal Archief, Den Haag, Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), nummer toegang 1.04.02, inventarisnummer 6242)
Of er familiebetrekkingen bestonden tussen deze drie mannen met bijna identieke namen, en zo ja, welke dan wel, is nog in onderzoek. Er bestaan wel enkele personen met de naam Jacob(us) Venerius, die aantoonbaar geboren zijn, maar over wie verder niets meer van bekend wat betreft huwelijk of dopen in Amsterdam. Het is interessant, welke Jacob(us)sen de drie VOC-ers zijn. Zie ook bij de stamboom van Jacobus Finerius.
Monique, die het bovenstaande allemaal heeft uitgezocht, vindt het verder ook interessant of zij nog meer kan achterhalen over de maandbrieven en schuldbrieven. Alledrie VOC-ers hadden bij hun overlijden alleen een schuldbrief, maar geen maandbrief. Mogelijk hadden ze dus geen echtgenote en kinderen om te onderhouden?